Beknopte historie van het Chinees Penseelschilderen.

De schilderkunst in China heeft een zeer lange geschiedenis, die naar men aanneemt 5000 jaar teruggaat. Het bewaard gebleven aardewerk uit het Neolithicum (3000 jaar v.Chr.) is al met penseel, bestaande uit een bamboeschacht en dierlijk haar, beschilderd.

 

 

 

 

De basis van de schilderkunst ligt bij de kalligrafie. Tussen de zestiende en de tiende eeuw voor Chr. ontwikkelde zich het ideogram en het pictogram (=beeldteken). Hieruit ontwikkelde zich een schrift bestaand uit lijnen en punten (stippen), in verschillende combinaties. Dit worden karakters genoemd. De schilderkunst gebruikt de streken uit de kalligrafie.

 

 

 

Het papier werd in de eerste eeuw na Chr. uitgevonden, voor die tijd schilderde men op bamboe, hout en zijde.

We kunnen de schilderkunst niet los zien van de culturele en filosofische achtergronden van het Chinese volk. Daarom wil ik hier ook ingaan op de belangrijkste invloeden: Taoïsme, het Confucianisme en het Boeddhisme. En dan vooral het Chan Boeddhisme- dat we in Japan kennen als het Zenboeddhisme.

Ik beschrijf de elementen van deze drie stromingen voor zover ze belangrijk zijn voor de schilderkunst.

Het Taoïsme.

Het gedachtegoed dat er één onverdeeld kosmisch universum, een Eenheid zonder begin of einde, is, ligt ten grondslag aan de filosofische stroming van het Taoïsme . Alles is met elkaar verbonden, door een enkel ding en dat is Qi. Er is een voortdurende verandering en beweging. Alles keert weer naar het begin terug. De cyclus van geboorte, bloei, verval en dood wordt algemeen geaccepteerd door de taoïst. Alle Qi keert terug naar het begin. De taoïst probeert één te blijven met de kosmische energieën. Hij creëert daardoor harmonie.

Het gedachtegoed is al veel ouder dan het Taoïsme. Men ging er van uit dat de wereld aanvankelijk oneindig, leeg, grenzeloos was. De Chinezen noemden dit Wu Ji. Uit deze leegte kwamen activiteit en inactiviteit voort, voorgesteld als een lege, witte cirkel- Yang- en een zwarte cirkel –Yin-.

De wisselwerking tussen Yin en Yang- wordt Tai Ji genoemd. Uitgedrukt in de bekende yinyang of tai ji cirkel

Oorspronkelijk was yang de zonzijde van een berg, en yin de schaduwzijde. Deze polariteiten kunnen we doorvoeren in alles op aarde. Mannelijk- vrouwelijk, licht-donker, droog-nat, warm-koud etc. Yang kan niet bestaan zonder yin. Er is voortdurend een wisselwerking tussen die twee. Daardoor heeft yang ook een klein beetje yin in zich, en omgekeerd. Yin en Yang zijn echter relatief. Ze staan altijd in relatie tot elkaar.

In de natuur is ook voortdurende verandering. Denk aan dag-nacht, seizoenen, zelfs bergen veranderen. Het meegaan met die veranderingen is voor de taoïst van grote betekenis. De natuur heeft zijn eigen wetten en door niet tegen die wetten in te gaan blijf je gezond en leef je langer.

Een bekend verhaal is dat van een monnik die in een wildkolkende rivier viel en er een heel eind verderop weer levend uit kwam. Hem werd gevraagd hoe hij dit overleefd had. En zijn antwoord was: “ Ik weet hoe ik erin moet gaan met een neergaande draaikolk en hoe ik eruit moet gaan met een opgaande”.

Door niet tegen de natuurlijke gang van zaken in te gaan, ontstaat er balans, yin en yang zijn in evenwicht.

In de schilderkunst zien we ook een streven om yin en yang in evenwicht te brengen en daardoor harmonie te creëren. Licht en donker en nat en droog geschilderd zijn enkele van de manieren om yin en yang in de schildering tot uitdrukking te brengen.

Lao zi (Lao-Tse) (ong. 571 v. Chr. geboren) werd algemeen beschouwd als diegene die het gedachtegoed over Tao heeft opgeschreven in het werk Tao Te Ching (Daodejing) – het Boek over de weg en de deugd) . Dit geschiedde met enige tegenzin volgens de overlevering: Lao Zi wilde weg uit China, bij de grens vroeg een grensbewaker hem om zijn leringen op te schrijven. Lao Zi deed dit en vervolgde zijn weg over de grens gezeten op een buffel. Daarna is er niets meer van hem vernomen. Lao Zi is historisch niet te achterhalen en tegenwoordig wordt aangenomen dat een tijdgenoot van Confucius, Li Er, het boek geschreven heeft. Het oudste exemplaar werd in de jaren 70 van de vorige eeuw gevonden in een graf van de zoon van de markies van Dai, deze is 186 v. Chr. gestorven.

Het begrip Tao is eigenlijk niet in woorden uit te drukken. Meestal wordt het aangeduid met “de Weg”, de natuurlijke orde der dingen. Lao Zi omschreef tao met: wu – wat leegte betekende. Een beker van klei wordt bruikbaar door de ruimte binnenin. Deze leegte, witte ruimte is ook in de kalligrafie en de schilderkunst heel belangrijk.

Lao Zi benadrukte de eenvoud, hij zei: “ simplificeer, ga terug tot de essentie, de natuur van de dingen.” In de schilderkunst zien we dit terug in de xieyi-stijl.

De natuur reageert spontaan, zonder moeite. De mens daarentegen zit vast aan opgelegde regels en gaat tegen zijn natuur in. De essentie van een pijnboom is anders dan die van een orchidee. Elk volgt zijn eigen natuur en leeft in harmonie met zijn omgeving.

De Taoïst trok zich ook graag terug in de natuur, was vaak een kluizenaar. De Zeven Wijzen van het bamboebos, was een groep Taoïsten, die zich in de 3e eeuw terugtrokken, omdat ze het niet eens waren met de toen heersende macht.

De mens is volgens de Taoïst niet het middelpunt van de natuur, niet de beheerser van de natuur. Dat zien we weerspiegelt in de latere landschapsschilderingen. De mens wordt heel klein, als onderdeel van het grote geheel, afgebeeld.

Voor de oude Chinezen bestond alles in de wereld niet alleen uit materie, maar ook uit Qi. Deze universele levenskracht kon in het leven op allerlei terreinen gebruikt worden. We vinden het begrip dan ook terug bij de Oosterse vechtsporten, bij de Chinese geneeskunst, in de Feng Shui (het in harmonie brengen van je leefomgeving) en ook in de schilderkunst.

Door de Qi van het object te vangen en te verenigen met je eigen Qi ontstaat een levendige schildering, wat de toeschouwer aan zal spreken, omdat hij onbewust de Qi opvangt.

Voor Lao Zi was Qi de existente vorm van Tao. Harmonie ontstaat doordat yin en yang verenigd worden door de Qi.

Het Confucianisme.

Kong Fuzi (Confucius) leefde van 550 tot 479 v. Chr. In de 16e eeuw latiniseerde jezuïeten paters zijn naam. Gedurende zijn leven probeerde hij de regerende heersers uit zijn chaotische tijd voor zijn idee voor sociale harmonie en vrede te winnen. Toen dit niet lukte keerde hij terug naar zijn geboorteplaats in de staat Lu, het huidige Shandong en wijdde zich aan het geven van onderricht.

Pas enkele eeuwen later namen de heersers van de Han-dynastie (206 v. Chr. -220 na Chr. ) zijn ideeën als uitgangspunt om te regeren. Zo hebben de ideeën van Confucius een grote invloed in de Chinese cultuur gekregen.

Confucius was een voorstander van actieve deelname aan het leven. Plichtsbetrachting en ethiek waren volgens hem de weg naar harmonie. Onderwijs vond hij belangrijk. Hij putte uit traditionele teksten, waaronder de I Tjing (Yi jing – het boek der veranderingen).

In tegenstelling tot Lao Zi vond Confucius dat je in de oude boeken alle regels voor het morele handelen kon vinden. Een artistieke opleiding droeg bij tot de culturele vorming en daardoor kreeg men hoge morele waarden.

Hij zag schilderen niet als kunst maar meer als ambacht. Hierdoor werd het schilderen erg vormelijk en traditioneel. Originaliteit werd niet op prijs gesteld.

Het Chan-Boeddhisme.

Tijdens de regering van Ming Di (Ming-ti) van de Oostelijke Han-dynastie (58 tot 75 na Chr.) werd het Boeddhisme in China geïntroduceerd en daarmee de boeddhistische kunst van schilderen en beeldhouwen. De religieuze schilderingen in de grotten en tempels van bijv. Dunhuang beïnvloedden de Chinese kunst.

De belangrijkste bijdrage heeft echter de boeddhistische Chan sekte uit de 7e eeuw geleverd. Deze sekte was een samengaan van boeddhistische en taoïstische ideeën. Deze monniken legden de nadruk op het bereiken van verlichting door meditatie. De Zen beoefening, door intuïtie en het door meditatie zoeken naar het innerlijk en de ziel van de mens, heeft de Chinese filosofie en kunst sterk beïnvloed.

Zij hebben hun leer in de 13e eeuw naar Japan gebracht en daar is het bekend onder de naam Zenboeddhisme. Deze monniken ontwikkelden een eigen stijl van schilderen, in Japan, Sumi-e genoemd.

Verschillende Schilderstijlen in China.

De Gongbi Hua manier van schilderen is tegen het eind van de Han-dynastie ontstaan. De hofschilders hadden een hoge status. Dit wordt ook wel de Academische schilderkunst genoemd.De Gong-Bi volgt bepaalde regels, ze kenmerkt zich door het gedetailleerd weergeven van het onderwerp. De afbeeldingen zijn vaak vormelijk en ingewikkeld. Het is erg arbeidsintensief. Er wordt veel met kleur gewerkt. Dit sluit aan bij de gedachten van Confucius die schilderen een ambacht vond.

 

 

 

De Literaire School (hoewel dit niet opgevat moet worden in de betekenis die School bij ons heeft, zoals bijv. De schilders van de Haagsche school) wordt gekenmerkt door een stijl die men Xieyi Hua “ het beschrijven van een idee” noemt.

 

 

De drie Perfecties.

In de tijd dat de Literaire school zich in China ontwikkelde, ontstond ook een samengaan van proza en poëzie en schilderkunst, de “drie perfecties”.

Naast de afbeelding kwam een gedicht of een gedachte te staan, in een zo mooi mogelijke kalligrafie. De kalligrafie en het gedicht konden ook nog door iemand anders gemaakt zijn, zelfs jaren later werden er nog kalligrafieën toegevoegd. Iets wat in de Westerse kunst ondenkbaar is.

Ook stempels, van zowel de artiest als de eigenaar, werden gebruikt. Als een rol (veelvuldig waren het schilderingen die opgerold werden, en uit de kast gehaald voor contemplatie ) van eigenaar verwisselde, schroomde die niet om zijn stempel er bij te zetten. Daarom komen er op oude schilderingen zoveel stempels voor.